Dit artikel laat zien hoe u op twee manieren lijnen, objecten, groepen, blokken of afbeeldingen in AutoCAD kunt schalen. De eerste is schalen met een factor, de tweede is schalen met een referentie. Beide methoden zijn nuttig voor AutoCAD-gebruikers en maken het leven voor ons net een beetje makkelijker!
Stappen
Methode 1 van 2: Schalen door een factor
Stap 1. Open een AutoCAD-bestand met lijnen/objecten/groepen/blokken/afbeeldingen die u kunt schalen
Als het een nieuw bestand is, teken dan gewoon een lijn of voeg een afbeelding in.
Stap 2. Selecteer wat u wilt schalen
Stap 3. Zoek de schaaloptie
U kunt "sc" of "schaal" typen en op de spatiebalk/enter-knop drukken, of in het lint, op het tabblad Wijzigen, de knop Schaal zoeken (het is een blauw vierkant met een kleiner grijs vierkant in de linkerbenedenhoek). niet in uw wijzigingstabblad, klik op de vervolgkeuzepijl voor meer wijzigingsopties.)
Stap 4. Geef uw basispunt op wanneer daarom wordt gevraagd
Uw basispunt kan zich op het object zelf bevinden of het kan overal in de werkruimte zijn. U kunt zelfs op een punt op een ander object klikken om het als basispunt te gebruiken. Je kunt bijvoorbeeld de rand van iets selecteren, of het middelpunt. Selecteer uw basispunt door erop te klikken.
Stap 5. Specificeer uw schaalfactor
Met methode 1 (schaalfactor) kun je nu een getal typen (een schaalfactor) en op de spatiebalk/enter drukken. Uw object verandert van grootte volgens dat aantal. Als u decimalen gebruikt, wordt het ding dat u wilt schalen kleiner. Voila! U bent klaar!
U kunt ook schalen door uw cursor te verplaatsen. Wanneer u een maat vindt die u zoekt, klikt u met de linkermuisknop om deze in te voeren. Deze stap maakt het echter erg moeilijk om te verkleinen
Methode 2 van 2: Schalen op basis van een referentie
Stap 1. Zorg dat je twee objecten hebt om mee te werken
Deze methode is wanneer je een object met een formaat hebt en je wilt een ander object maken met dezelfde lengte/grootte/verhouding als het eerste. Voor deze methode heb je twee objecten nodig om mee te werken. De ene kan een lijn/object/blok/afbeelding/groep zijn en de andere kan verschillend zijn (bijv. één lijn en één afbeelding, of één blok en één afbeelding). Of ze kunnen allebei hetzelfde zijn (bijvoorbeeld twee lijnen of twee afbeeldingen).
Stap 2. Lijn de twee dingen uit zodat ze hetzelfde basispunt hebben
Kies welk object de juiste maat voor u heeft en laat het met rust. Kies het ding dat je wilt schalen en klik erop.
Stap 3. Typ "sc" of "scale" en druk op ↵ Enter
Of kies de knop Schalen op het tabblad Wijzigen in het lint.
Stap 4. Geef een basispunt op wanneer daarom wordt gevraagd
Selecteer dus uw basispunt (kan het punt zijn waar de twee objecten op één lijn liggen).
Stap 5. Wacht tot de promptbalk vraagt 'specificeer schaalfactor of [Kopie] [Referentie]'
U kunt op "referentie" / klikken of gewoon "r" typen en ↵ Enter.
Stap 6. Klik op het basispunt van je object
Stap 7. Wacht op de prompt om u te vragen 'tweede punt specificeren'
U kunt een middelpunt van het object selecteren of het einde selecteren, afhankelijk van hoeveel u het wilt schalen. Afhankelijk van wat u wilt, klikt u op een punt waar het object dat u wilt schalen. (Klik niet opnieuw op het basispunt van het object.)
Stap 8. Geef een nieuwe lengte op
Nu kunt u klikken op hoe lang u het object wilt hebben. Het kan tot het middelpunt van het eerste object zijn, of het kan de volledige lengte van het eerste object zijn. Als u de Object Snap (OSnap) nu uitzet, kunt u overal in de werkruimte klikken en uw object wordt naar die grootte geschaald.